Tickets

Backstage bij Mañana Mañana #5

gepubliceerd op 05 november 2020

Als bezoeker ken je het wel: na een weekend Mañana Mañana is er altijd wel een mooie anekdote of een herinnering die je altijd bij blijft en die je deelt met de mensen om je heen. Wij hebben een aantal mensen gevraagd of ze hun meest bijzondere herinnering aan Mañana Mañana met ons wilden delen en dat hebben ze gedaan: de komende weken lichten we iedere week één bijzonder verhaal uit! 

Al eerder konden jullie genieten van een verhaal van Vince van Leth, maar hij barstte van de herinneringen en schreef daarom nog een blog voor Mañana MañanaDit verhaal gaat over één van de eerste edities in Hummelo, bij Landgoed Enghuizen. Daar ontmoette hij zanger Armand en dit bracht een bijzonder verhaal met zich mee... 

Te min om eigen gitaarkoffer te dragen 

Eén van de eerste edities van Mañana Mañana moet het zijn geweest, te Hummelo bij Landgoed Enghuizen. Toen vond Mañana Mañana nog plaats in begin september. De ruïne en oude stallen fungeerden als crewruimte en kleedkamer. Terwijl ik van de parking terug naar binnen liep (ik had de wagen even op minder drassig terrein gezet), kwam ik langs een smoezelig busje waar precies op het moment van passeren de deur open ging.

Als ware het de introductie van een presentator van een kek showprogramma uit de 70’s, was er eerst een soort rookgordijn te zien en door de opkrullende en wegtrekkende rook heen stapte hij uit zijn onderkomen. Zijn lange slijke vuurrode manen dansten op Hans Klok-stijl in een zuchtje wind en vriendelijk groetten we elkaar. Een praatje volgde en we liepen al kletsend richting de entree. “Ik ben Herman, maar zeg maar Armand, of zeg niets.” “Ik ben Vince, aangenaam.” In zijn hand droeg hij zijn gitaar al zwierend met zich mee.

Aangekomen in de crewruimte pakte ik koffie (het was nog heel vroeg) en hij een soort stenen mini-vuvuzela. Ik kende het ding niet, dus ik vroeg hem wat voor blaasinstrument het was en hoe het klonk. Onze protestzanger proestte het uit en zei lachend dat het een zuiginstrument was uit Nepal. Een ‘chillum’. Weer wat geleerd. Onderwijl volgde een soort lezing over het ding – wat een pijp bleek te zijn die traditioneel door heiligen werd gebruikt om contact te leggen met een of andere hoge God – en hij vulde het met zijn hippiegras en stak het aan. Hij bood hem mij ook aan en ach, ik ben de beroerdste niet… Toen ik de versierde pijp van hem overnam en ik zag wat voor enorme rookwolk Armand uitblies – waar haast geen einde aan leek te komen en die zowat de hele ruimte vulde – bedacht ik me en dankte ik hem voor zijn aanbod. Er kwam nu denk ik meer rook uit deze tengere enge magere held, dan op een drukke dag uit de schoorsteen van de hoogovens en alle crematoria bij elkaar. Ik, die eigenlijk niet zo vaak blow – en als het dan gebeurt met twee kleine trekjes al wel in een lachstuip verzand – zou met een enkele lurk aan dit geval minsten drie dagen onder zeil zijn geraakt. Ik vroeg hem of niet doorgewinterde blowers dit wel zouden kunnen hebben, waarop hij zei dat ze dan een dag of drie van de kaart zouden zijn! Haha! We snapten elkaar en deelden onze humor.

Ik vroeg hem ook of hij zijn gitaar nooit in een koffer met zich mee zeulde, waarop hij het volgende antwoordde: “Oh, heb ik de koffer er weer niet omheen gedaan! Vince, kan jij niet iemand regelen die met me mee kan lopen om mijn koffer op te halen?” Natuurlijk te belachelijk voor woorden, maar ik was niet te min om de man te helpen en vond het ook zeer vermakelijk iemand te organiseren die zijn gitaarloze gitaarkoffer met hem zou gaan ophalen. En zo geschiedde.

Het meest mooie was nog wel dat het crewlid (ik weet helaas niet meer wie van de crew het was) natuurlijk behulpzaam was om de grote enige echte Armand te helpen sjouwen, terwijl deze natuurlijk ook nog niet wist dat het ding leeg was. Armand was terug naar zijn busje gelopen. Hij pakte zijn gitaarkoffer tussen de chaos in de bus vandaan, reikte hem aan het crewlid aan die de lichte koffer uiteraard aannam (Armand zijn gitaar lag natuurlijk al in de crewruimte, dus die lege koffer woog nauwelijks iets). Terug in de omkleedruimte hebben we hier samen schamelijk om gelachen. Iemand met een lege koffer met je mee laten lopen en zelf het ding niet tillen! Wat een heerlijke belachelijke grap.

Toen onze hippiezanger, volgens mij na een dag, afscheid nam en terug ging – naar geloof ik Eindhoven – groette ik hem en zwaaide hem tot ziens. Lopend naar mijn kleedkamer, in een voormalig paardenbox, zag ik een zwarte gitaarkoffer staan op de plek waar we het ding eerdaags ervoor hadden neergelegd. Ik pakte het onder mijn arm en zette het op een lopen, want misschien was hij nog niet weg. Ik sprintte naar de uitgang, rende naar het wegrijdende busje en klopte tijdens het rennen op de zijkant van de rijdende asbak. “Je gitaarkoffer!” riep ik. Bulderend van het lachen volgden we onze weegs en riep hij mij na: “Haha, nu heb ik jou ook mooi beet hè. Ik wist wel dat je achter me aan zou komen met dat ding!”

Of hij echt bewust de koffer had laten staan is nog altijd de vraag waar ik nooit een antwoord op krijgen zal.